Interessante achtergronden over chemofobie en instinctieve toxicologie…..

08:47 - 05:16
luistertijd 08:47 - leestijd 05:16

Chemicaliën zitten in het voedsel dat we eten, in de lucht die we ademen, in het water dat we drinken en in de aarde waar we op staan. En ze zitten in ons lijf. In onze urine, in ons bloed, in onze botten en in onze weefsels. Veel van deze chemicaliën zijn kankerverwekkend, van veel andere wordt dat vermoed. En allemaal zijn ze in principe giftig. Schrik je hiervan? Natuurlijk.

Wat we denken vs wat wetenschappers weten

Toxicologen zouden er echter niet van schrikken. Deze wetenschappers, die precies weten wat chemicaliën kunnen aanrichten, zouden bovenstaande tekst tegelijkertijd waar en nietszeggend vinden. Ze zouden eerst willen weten om welke concentratie van chemicaliën het gaat.

Er is nogal een verschil tussen wat we denken dat waar is en wat wetenschappers weten wat waar is, vooral op het gebied van de chemicaliën waar we constant mee in aanraking komen. En dat verschil heeft nogal wat consequenties.

onderzoeker

Doodsbang voor chemicaliën

We zijn namelijk doodsbang van chemicaliën. Mensen publiceren voortdurend griezelige artikelen over voedingsmiddelen en lichamen die besmet zijn met pesticiden en andere chemicaliën. In talkshows en boeken wordt verteld hoe we al dat dodelijke gif kunnen vermijden en hoe we die troep uit ons lijf kunnen verwijderen. Bedrijven adverteren volop met ‘biologisch’, waarbij ze enthousiast meeliften op onze ongebreidelde angst dat chemicaliën ons beetje bij beetje vermoorden.

Gif is gif

Bij dat alles wordt geheel genegeerd wat toxicologen weten over chemicaliën in ons lijf en onze omgeving. Voor een chemofoob, iemand die bang is van chemicaliën, heeft het gevaar niks te maken met de hoeveelheid die we van een bepaalde chemische stof binnenkrijgen. Nee, gif is gif, denken ze. Je mag er niks van binnenkrijgen, alleen dan ben je veilig. Maar als dat waar was, dan waren we allemaal al lang dood.

Zo is drinkwater vaak besmet met bijvoorbeeld arsenicum, ammoniak of asbest. Soms komt dat door vervuiling, maar meestal is drinkwater er van nature mee besmet. En het is niet erg. De hoeveelheden zijn zo gering, zo ver beneden wat de wetenschap veilig acht en wat is vastgelegd in wetgeving, dat deze chemicaliën, in deze hoeveelheid, totaal geen effect op onze gezondheid hebben. Een glas van dat arsenicumwater drinken is dan ook volledig veilig.

De dosis maakt het gif

‘De dosis maakt het gif’ zei Paracelsus, de beroemde zestiende-eeuwse arts en wetenschapper. Die uitspraak is het basisinzicht van de toxicologie. En het mes snijdt aan twee kanten: een klein beetje arsenicum in water is niet gevaarlijk, maar een enorme hoeveelheid van een verder veilige stof kan giftig zijn.

Als je in een paar uur tijd tien of twintig liter met arsenicum besmet water drinkt, dan zal de arsenicum nog steeds geen enkel effect op je gezondheid hebben, maar de enorme plens water zal er voor zorgen dat de hoeveelheid natrium in je lichaam zodanig daalt dat je in coma raakt, of zelfs dood gaat.

Gif nodig om in leven te blijven

Kalium is het uitgelezen symbool van de tweezijdige natuur van alle chemische stoffen. In kleine hoeveelheden is niet alleen veilig, we hebben het zelfs nodig om in leven te blijven. Mensen die niet genoeg kalium in hun lijf hebben krijgen dan ook kaliumchloride van de dokter. Maar kaliumchloride is tevens het belangrijkste ingrediënt in de injecties die gebruikt worden bij executies. Inderdaad – de dosis maakt het gif. Het is eenvoudig. Maar vijf eeuwen na Paracelsus begrijpen we het nog steeds niet.

Kennis voorkomt paniek

Weinig kennis hebben helpt niet echt. In dit verhaal is voortdurend over chemicaliën gesproken alsof het een op zichzelf staande categorie stoffen is. Dat denken de meeste mensen namelijk. Of ze denken dat chemicaliën worden gemaakt in een laboratorium of een fabriek, en niet in de natuur voorkomen. Maar elke stof is een chemische stof, of is gemaakt van chemicaliën; van water tot pindakaas tot diamanten. Wat het ook is, wat ook de oorsprong is, of het nu van een plant komt of uit een glazen buisje. De meeste mensen weten dit niet waardoor het geen wonder is dat ze in paniek raken bij het woord ‘chemicaliën’.

De media is medeverantwoordelijk

De media zijn daar ook verantwoordelijk voor. De New York Times informeerde zijn lezers onlangs dat ‘bepaalde haarstraighteners formaldehyde bevatten, een bekende kankerverwekkende stof’. Ze vertelden er niet bij om hoeveel formaldehyde het ging en ook niet dat formaldehyde ook in broccoli, brood en zelfs in gezonde lichamen zit.

Angst zaaien

USA Today berichtte onlangs dat de controversiële onkruidbestrijder glyfosaat was aangetroffen in 19 van de 20 geteste wijnen en bieren, zelfs in de biologische varianten. Ze vertelden er wel bij dat ‘de hoeveelheden glyfosaat niet gevaarlijk waren maar toch zorgelijk waren omdat de stof potentieel gezondheidsgevaar kan opleveren’; een verklaring die lijkt te zijn bedacht om beschuldigingen dat ze de wetenschap negeren voor te zijn, maar de wetenschap toch aan de kant zetten om angst te kunnen zaaien.

Helaas is dit hoe de media meestal schrijven over chemicaliën: de aanwezigheid van een chemische stof met een griezelige naam is gevaarlijk. Over de voor toxicologen belangrijke kwestie van de hoeveelheid van die stof wordt niet of nauwelijks gesproken, en als er al over wordt gesproken is dat door een woordvoerder van een chemisch bedrijf, waardoor mensen al snel denken dat zo iemand wel subjectief moet zijn of iets te verbergen heeft.

Instinctief

Maar de angst voor chemische stoffen ligt veel dieper. Psycholoog Paul Slovic en zijn collega’s noemen het ‘instinctieve toxicologie’. Net als wij moesten onze voorouders beslissen wat veilig was om te eten en te drinken. Maar onze voorouders konden alleen afgaan op hun zintuigen. Als ze het gif konden zien, proeven of ruiken, zoals bijvoorbeeld ontlasting in water, dan wisten ze al dat het foute boel was. Iedere detecteerbare hoeveelheid was te veel; ze hoefden zich verder geen vragen te stellen over een al dan niet veilige hoeveelheid.

Dat was de realiteit voor zo ongeveer de hele geschiedenis van de mensheid, en de hele geschiedenis van de soorten waar we van afstammen. Het vormde de evolutie van ons brein. Instinctieve toxicologie is ingebakken in ons brein. En dat bepaalt hoe we nu nog steeds instinctief over chemische stoffen denken.

Chemicaliën detecteren in de 21e eeuw

Maar we leven niet meer in die wereld. Tegenwoordig kunnen we, dankzij de wetenschap en de technologie, minieme hoeveelheden chemicaliën detecteren. Eén deeltje per miljoen delen, per miljard delen, of nog meer. Hoeveel is één deeltje op een miljard? Op een biljoen? Weinig, heel weinig. Scheikundige Joe Schwartz legt het zo uit: stel je een voetbalveld voor, geheel omringd met een zes meter hoge muur en tot de nok gevuld met zand. Ergens in die massa zand bevindt zich één zandkorrel. Dat is één op een biljoen. Onze aloude instinctieve toxicologie kan helemaal niks met deze informatie en is daardoor volkomen nutteloos geworden.

analyse

Bizar en gevaarlijk

Voor toxicologen is ‘de dosis maakt het gif’ gewoon, voor de hand liggend, een tweede natuur. Ze weten dat een minuscule hoeveelheid arsenicum in een glas water geen kwaad kan. Maar voor de rest van de mensheid gaat het tegen al onze instincten in. We vinden het instinctief bizar en gevaarlijk om water waar arsenicum in zit te drinken. Gif is gif, zo weet ons instinct. En het is verschrikkelijk moeilijk om zo’n instinct, dat door honderdduizenden jaren van evolutie is ontstaan, te negeren.

En toch: we zijn geen slaaf van ons instinct. Toxicologen zijn ook mensen. Als zij in staat zijn om naar feiten te kijken, dan bewijst dat dat mensen hun instinctieve toxicologie binnen de perken kunnen houden en hun beslissingen kunnen baseren op wetenschappelijke feiten. Je moet jezelf informeren en er moeite voor doen. Maar vooral, als je weer eens leest of hoort dat ergens giftige chemicaliën in zitten, vraag je dan meteen af ‘hoeveel?’.

Bron

Lees ook